Beste lezer, het is zomer, misschien wel het beste seizoen om in een donkere ruimte met airconditioning te gaan zitten, om daar naar blockbusters te kijken die allemaal de zomerhit van het jaar hopen te worden, of natuurlijk naar arthouse films die zich te goed voelen voor dingen als ‘hoop’. Ik heb in ieder geval weer een hoop meegemaakt de afgelopen maand, ik wil het onder meer hebben over de zogenaamde hyperironie van Le deuxième acte, de ware horror van Superman, de Singapore New Wave, en de Chileense zomerhit van 2023. Nou, dan weten jullie het wel!
Wall #4
Deze korte film van Lucas Camps, die in Eye voorafgaand aan Le deuxième acte werd vertoond, gaat over een bioscooppubliek en wat hen het grootste saamhorigheidsgevoel kan bezorgen: een slechte film. Nog sterker dan de gedeelde lach of de gedeelde schrik, is de gedeelde minachting, de collectieve ‘ja hoor’. Zelden voelde ik me bijvoorbeeld zo verbonden met de rest van de zaal als bij Megalopolis vorig jaar, waardoor ik me nog steeds gedeeltelijk afvraag of het misschien bewust zo slecht was.
De twist in Wall #4 is te voorspellen als je de titel kent, waardoor die wijselijk pas in de credits aan het einde verschijnt. Het publiek is haast high van minachting voor de film waarnaar ze zitten te kijken, er wordt met popcorn gegooid en er worden ‘gevatte’ opmerkingen naar het scherm geroepen (‘laat je kut zien, kutfilm’), totdat de film zelf opeens terugpraat. ‘Hoe moet ik me concentreren met zo’n achterlijk publiek als jullie,’ roept de actrice midden in haar seksscène. ‘Jij denkt dat je daar wel lekker zit hè? Veilig in je bioscoopstoel, beetje popcorn vreten, alles maar roepen wat in je domme hoofd opkomt.’
Met die woorden, en alles wat erop volgt, voelt het een beetje als een wraakfantasie van een rancuneuze regisseur (ik insinueer verder niet dat Lucas Camps dat is, ik ken hem niet), maar ik kan ook niet zeggen dat ik me helemaal niet aangesproken voelde. Het is voor jullie ook goed om te onthouden dat ik in deze nieuwsbrief niet veel meer doe dan dat: vanuit de veiligheid van mijn bioscoopstoel alles roepen wat in mijn domme hoofd opkomt.
Bekijk Wall #4 op de website van Lucas Camps.
Le deuxième acte
Het was geen toeval dat die korte film voorafgaand aan Le deuxième acte werd vertoond, in de nieuwe film van Quentin Dupieux wordt de vierde muur zo gretig doorbroken dat je het amper nog een muur kan noemen, het is meer een soort gat waardoor personages de hele tijd heen en weer kunnen lopen. Twee mannen zijn onderweg naar een restaurant, een van hen maakt een politiek incorrecte opmerking en wordt door de ander onmiddellijk gecorrigeerd. Dat kan je niet zeggen, zegt hij gebarend naar de camera, we worden gefilmd. De opmerking zelf is dus niet eens zozeer het probleem, het gaat om het imago.
Trouwe lezers weten al dat ik altijd wel te porren ben voor dat soort metaspelletjes, maar ik voel me daar vaak eenzaam in. Ik heb het idee dat er in Nederland vaak wordt neergekeken op het doorbreken van de vierde muur, mensen vinden het een goedkope gimmick. In de Volkskrant wordt bijvoorbeeld betwijfeld of deze film ‘een boodschap’ zou hebben, in het Parool wordt gezocht naar ‘het punt’, en de vorm is ‘hyperironisch’ en ‘afgezaagd’.
Ik ben het ermee eens dat de vierde muur niet zomaar voor de lol moet worden doorbroken, maar het punt leek me juist wel duidelijk. Een acteur beklaagt zich halverwege een scène dat hij de zin er niet van inziet, om een goedkope dramafilm te maken terwijl de wereld er zo slecht voor staat. Een figurant is zo zenuwachtig dat hij scènes keer op keer verknalt en de voortgang van de film belet. Alles wordt verergerd door de afwezigheid van een regisseur, die vervangen blijkt te zijn door een AI-personage op een laptopscherm. Elders horen we bovendien dat ook het filmscript door AI gegenereerd is.
Waarom zou je überhaupt nog zo gek zijn om een film te maken, lijkt Dupieux zich af te vragen. Te meer omdat alle acteurs in de film vervelende narcisten zijn, die elkaar, de zenuwachtige figuranten, en de crew waardeloos behandelen. Het antwoord op die vraag is misschien vaag, maar het punt leek me helder en wezenlijk. Ik zag het als een filmmaker die worstelt met zijn werk, of als een aanklacht tegen zijn beroepsgroep. De vierde muur wordt doorbroken omdat het hem niet uitmaakt of de boel heel blijft.
Om nog maar iets te zeggen wat in mijn domme hoofd opkomt: Het is een hardnekkig misverstand dat ironie (of ‘hyperironie’) alleen maar gebruikt wordt om lollig te doen, of om verantwoordelijkheid te ontlopen. Als er al ‘iets van een boodschap’ in de film zit, schrijft de Volkskrant, ‘dan is het dat je maar beter niets helemaal au sérieux kunt nemen. Dus ook de film zelf niet.’
Maar ik zou dus het tegenovergestelde willen beweren: juist wel au sérieux nemen. De satirische metaconstructies van Le deuxième acte zijn er niet om de ernst van de dingen te ondergraven of weg te wuiven, maar om de dubbelzinnigheid ervan recht te doen. Een heldere boodschap ontbreekt omdat deze film begrijpt dat film een bedrieglijk medium is, dat meer gewantrouwd zou moeten worden. En bovendien: als het allemaal zo simpel was, waarom zou je die hele film dan nog maken?
Het is in mijn ogen allemaal zoveel minder afgezaagd dan de clichés die we in doorsnee films krijgen opgediend, films die zichzelf ‘realistisch’ noemen maar die de werkelijkheid minstens zoveel geweld aandoen. Maar misschien heeft niet iedereen zin daarover na te denken, is de vierde muur voor velen een draagmuur.
Stranger eyes
Op de website van Cineville kan je lezen dat regisseur en schrijver Yeo Siew Hua in de jaren tien opkwam als onderdeel van ‘de Singapore New Wave’. In eerste instantie moest ik daar om lachen. Ik ben zelf al niet zo handig met genres en bewegingen, laat staan als ze specifiek over Singapore gaan. Maar in tweede instantie dacht ik: wat nou als ik me voor de verandering eens ergens in zou verdiepen?
Om meer te weten te komen heb ik het peer-reviewed artikel Unpacking the ‘Singapore New Wave’ (Fong, S.Y. en Ng, H.) gelezen, gepubliceerd in het tijdschrift Asian Cinema van april 2020. Zoals wel vaker bij academische artikelen wordt de kwestie niet meteen duidelijker, omdat de wetenschappers zich eerst nog moeten afvragen wat een ‘wave’ eigenlijk is, en wat ‘new’, en wat ‘Singapore’. Maar het lijkt in de basis vooral een golf van kwantiteit te zijn. Gedurende een periode van twintig jaar (tussen de jaren zeventig en negentig) werden er namelijk überhaupt geen Singaporese films gemaakt, de stadstaat was net onafhankelijk van Maleisië en richtte de aandacht op economische en stedelijke ontwikkeling. Sindsdien zijn er twee golven van Singaporese filmmakers geweest, een in de jaren negentig, en dus een in de jaren tien van deze eeuw.
Het artikel problematiseert verder vooral het gebruik van de term, die meer te maken lijkt te hebben met de internationale erkenning van nieuwe Singaporese films op filmfestivals en awardshows, dan met een inhoudelijke creatieve visie op Singaporese cinema. Er wordt gewezen op de rol van subsidies en censuur, de moeilijkheid van het spreken van een wave in een klein en divers land en het uitsluiten van minderheden dat daarmee gepaard gaat. De meest definiërende factor lijkt de taal te zijn, die in nieuwe films niet langer het Maleis is, maar bijvoorbeeld het Singaporese Singlish. De grootste belemmering is dat er nooit een manifest is geschreven, waardoor mensen zoals ik toch maar een beetje moeten blijven gissen wat die Singapore New Wave precies inhoudt. (Let wel: ik zeg dit alles op basis van dit ene artikel, dat bovendien slechts de introductie was op een hele special over dit thema. Ik ben verder met mijn domme hoofd niet gekwalificeerd als filmwetenschapper.)
Het veldonderzoek dan maar: Stranger eyes gaat over twee jonge ouders wiens dochter net is ontvoerd bij een speeltuin. Kort na de verdwijning krijgen zij een dvd op de mat, met daarop verontrustende beelden van de jonge vader die van een afstandje nietsvermoedend wordt gefilmd gedurende zijn dag, op zijn werk, tijdens het boodschappen doen. Wat volgt is een detective: wie maakt die beelden? En waarom? En is diegene ook de ontvoerder van het kind?
Maar er is nog iets raars aan de hand: de vader lijkt niet écht geïnteresseerd in het terugvinden van zijn kind. Gedeeltelijk komt dat denk ik omdat de film zelf daar ook niet echt in geïnteresseerd is. Stranger eyes is niet alleen een detective, maar vooral een film over alle manieren waarop een mens tegenwoordig bespied kan worden. Door een engerd met een handycam, door volgers online, maar ook op ouderwetse Rear Window-wijze, door je achterburen met een verrekijker. In de zoektocht naar de dader en het kind wordt er buiten het huis van de ouders een camera opgehangen door de politie. Vervolgens zie je de hoofdagent licht geamuseerd voor een scherm zitten met daarop alle camerabeelden van de stad, terwijl hij grinnikend de vader volgt die nietsvermoedend over straat loopt. De ogen zitten overal.
Het hoogtepunt was voor mij een onverwachte balletchoreografie in een van de Rear Window-achtige scènes, met daaronder de spookachtige muziek van componist Thomas Foguenne (het desbetreffende nummer heet letterlijk Rear Window, kom ik nu achter). Het was een van de gaafste dingen die ik de afgelopen tijd heb gezien, hoe de spannende scène naadloos overging in de dans, en weer terug. Het was adembenemend, maar is het ook typisch Singapore New Wave?
Toen ik de bioscoopzaal uitliep was ik me opeens heel bewust van mijn eigen bespiedingen. Ik luisterde mee met het gesprek van twee vrouwen voor me, ik vermoed moeder en dochter.
‘Dat is eens wat anders,’ zei de moeder.
‘Anders dan wat?’ zei de dochter.
‘Anders dan wat we gewend zijn.’
‘Nou,’ zei de dochter. ‘Misschien wat anders dan jij gewend bent.’
Superman
Onderweg naar De Filmhallen probeerde ik te doorgronden waarom ik het nou precies grappig vond om naar de film Superman te gaan. Er zit iets elementairs in, bedacht ik, van alle superhelden is hij zo overduidelijk de eerste die ze bedachten. Gewoon een man, maar dan super. Supersterk en supersnel. Zelfs zijn naam lijkt de eerste gedachte. Ik bedacht ook dat ik het grappig vond om die naam op z’n Nederlands uit te spreken: niet Soepermen maar Superman. Maar toen ik dat hardop deed tegen de medewerker achter de kassa (‘Mag ik een kaartje voor Superman?’) voelde ik al dat het nou ook weer niet zó grappig was.
De meer serieuze verantwoording die ik daarom heb bedacht is dat het goed is om, naast de Franse meta-arthouse en de Singapore New Wave te zien waar het grote geld naartoe gaat, om me mee te laten sleuren in de mainstream van de mainstream. En zoals eigenlijk iedere keer als ik dat doe is de conclusie: het is wel zo ongeveer wat ik verwachtte.
Mijn voornaamste probleem met de film Superman is dan ook de totale voorspelbaarheid die in hem besloten zit. Hoezeer de held ook in de knel zit, hoe krankzinnig slecht de kaarten die hem toebedeeld zijn ook lijken, je weet dat het toch wel goed komt. Het elementaire van zijn naam zit wat dat betreft ook in het verhaal: Superman zit in de superproblemen maar hij komt er ook supermakkelijk weer uit. De enige Superman-film die ik interessant zou vinden is waarschijnlijk een film waarin Superman sterft, maar ik snap ook wel dat dat niet gaat.
Door dat elementaire, infantiele karakter van de film vind ik iedere serieuze discussie erover haast obsceen. De discussie of deze Supermanfilm zich zou uitspreken over Israël en Palestina bijvoorbeeld, die hebben mensen serieus gevoerd, maar in zulke platgeslagen kinderlijke termen praten over een genocide, dat kan toch niet? Van Superman valt niets te leren.
Het is hooguit interessant om te kijken hoe de Supermanfilms actuele zorgen reflecteren. Het grootste gevaar voor de Superman van 2025 is bijvoorbeeld niet langer kryptonite, maar beeldvorming. Als de media berichten dat Superman misschien slecht is, een alien (pun helaas intended), en dat hij uit is op Aardse vrouwen, keert de bevolking van Metropolis zich tegen hem. En om direct te illustreren hoe simpel deze wereld is: alles wat er nodig is om de mensen weer aan zijn zijde te krijgen is één goedgezind krantenartikel. Tuurlijk. Wat is er nodig om alle problemen op de wereld op te lossen? Eén man, die super is.
Ik heb een tijdje gedacht dat die stompzinnigheid mijn grootste bezwaar was, maar een paar dagen later had ik een verontrustende gedachte. Ik zat op de fiets en luisterde naar de podcast X Man: The Elon Musk Origin Story van historicus Jill Lepore, over hoe Musk zijn imago en ideeën modelleert naar sciencefiction en stripverhalen die hij maar half heeft begrepen. De eerste aflevering ging over zijn obsessie met Batman. Ik hoorde een fragment van Republikeinen die zijn naam scanderen, daags na de verkiezing van Trump, en ik dacht: Amerikanen zijn natuurlijk écht zo. Wij Nederlanders zijn natuurlijk ook dom, maar op een andere manier. Zij zijn echt doordrenkt van dat soort verhalen over goed en kwaad en de helden die de wereld gaan redden, de onzin uit films als Superman. De grote tegenstander van Superman, Lex Luthor, is in deze film zo overduidelijk een karikatuur van mannen als Musk, maar op de fiets realiseerde ik: Musk is zelf ook die karikatuur.
Rotting in the sun
Ik had iets te lang in de zon gezeten en te weinig gedronken. Ik lag op de bank en mijn vriendin had op Mubi de film Rotting in the sun uitgekozen. Ze had daar twee redenen voor: 1. comedian Jordan Firstman speelde een rol. 2. regisseur Sebastián Silva had ook een paar afleveringen van Los Espookys geregisseerd, een serie waar ze mij weleens lyrische dingen over had horen zeggen. Later bleek dat ik geen van die specifieke afleveringen had gezien, maar het was desalniettemin een uitstekende keuze van haar.
Deze film was namelijk zo ongeveer het tegenovergestelde van Superman: zo onvoorspelbaar. Aanvankelijk doet de film zich voor als autobiografische fictie, de hoofdrol is Sebastián Silva gespeeld door Sebastián Silva. De Chileense regisseur woont in Mexico Stad, hij schildert piemels, laat zijn hond uit, snuift ketamine en haat zichzelf. Misschien moet je gewoon een keer goed neuken, stellen zijn vrienden voor, en zo verplaatst het verhaal zich naar een Mexicaans homonudistenstrand, waar zich vervolgens in ieder shot een komische hoeveelheid blote piemels bevindt, al dan niet in de monden van een andere mannen.
Voor een preutse jongen als ik is zoiets al behoorlijk subversief, maar dat was pas het begin. Ik had namelijk op dat moment nog het idee dat ik de film wel zou kunnen uittekenen: hij zou Jordan Firstman daar ontmoeten en de rest van het verhaal zou zich afspelen in die kustplaats, temidden van al die naakte mannen zouden ze elkaar afstoten en aantrekken. Aan het begin was Sebastián nog suïcidaal, maar via de prettig gestoorde Jordan zou hij de zin van het leven weer gaan inzien, en dat dan natuurlijk wel op een originele, grappige manier.
En heel even leek Rotting in the sun inderdaad dat pad te bewandelen, maar binnen de kortste keren was Sebastián alweer terug in Mexico Stad. Enkele ogenblikken later komt hij zomaar om het leven bij een ongeluk. De film is dan amper een half uur bezig. Ik zat rechtop op de bank. Welke autofictionele film maakt nou z’n hoofdpersoon af in de eerste akte?
Alle zelfhaat van het begin is echt, is mijn interpretatie, regisseur Sebastián Silva vraagt zich na eerdere succesvolle films daadwerkelijk af wat het voor zin heeft. Wat is Scorseses laatste film? vraagt hij aan een vriend. De vriend zwijgt. Precies, zegt Sebastián. En omdat het toch niets uitmaakt, lijkt de film vervolgens iedere regel te willen breken: hoeveel piemels er in beeld mogen komen, hoe lang je een hoofdpersoon laat leven, hoe een verhaal zou moeten verlopen.
De film wordt deels romcom, deels thriller, deels sociale satire, deels detective, en dan vergeet ik vast nog wat. Uit de beschrijving op Mubi had mijn vriendin ook het woord ‘horror’ voorgelezen, dus ik hield er rekening mee dat Sebastián ook zomaar weer zou kunnen opstaan als een soort zombie. Dat onontgonnen, onvoorspelbare, eigenzinnige terrein zorgde voor een specifieke spanning, maar als de film was vervallen in een soort anything goes-mentaliteit was dat ook snel gaan vervelen. Het knappe is dat we tot het einde geen idee hadden hoe het zou eindigen, maar het toen het eenmaal daar was toch voelde als logisch en passend.
Maakt het iets uit? Waarschijnlijk niet. Wat is Sebastián Silva’s laatste film? Rotting in the sun.
Nou lezer, dat was het weer voor deze maand. Het doet mij zeer veel deugd dat jullie met steeds meer zijn. De afgelopen maand zijn er tientallen abonnees bijgekomen, in het bijzonder dankzij aanbevelingen van andere nieuwsbrieven, die ik bij dezen graag warm terugaanbeveel: De nieuwsbrief van Roel (van Roel Maalderink), Voetbal/Cultuur (van Daan Sutorius), Heemvriend (van Jan van Tienen) en niet te vergeten: 1 nieuwe abonnee kwam via peets substack (van Peter Wansink). Voor de mensen die via hen gekomen zijn heeft het natuurlijk geen zin om dit te zeggen, maar voor alle anderen dan: volg ze gerust, het zal je niet teleurstellen, de wereld heeft zoveel te bieden. Tot volgende maand!
PS.
Ik las zojuist dit stuk van Richard Brody over Siskel & Ebert, daaruit wilde ik nog even het volgende citaat delen: (...) after I’d written a negative review, someone asked me whether I was suggesting that they not see the movie, and I responded, “No, I’m suggesting that you not enjoy it.”
Wat een hoop fijne zinnetjes en observaties weer. Van genoten. Ik zei trouwens altijd al Superman, maar daar ga ik nu maar mee stoppen, straks denken mensen dat ik grappig probeer te doen.