Terug naar de bioscoop #3
Over de films die geen Oscars gaan winnen, of die er geen zouden moeten winnen
Hallo lezer! Aan het einde van de vorige editie nam ik mij voor minder verwachtingen te hebben en vaker als een onbeschreven blad in de bioscoopzaal te zitten. Ik heb daarom geprobeerd om weer naar de bioscoop te gaan zoals ik deed als 19-jarige. Ik was net verhuisd naar Amsterdam, ik had net een Cineville-abonnement genomen, ik wist vaak niet wat ik aanmoest met mezelf en dan ging ik naar de dichtstbijzijnde bioscoop, naar de eerste de beste film, zonder ook maar iets meer te weten dan de titel. Het bracht me deze maand weer naar plekken waar ik nooit verwacht had te komen, naar Maria Callas en Bob Dylan, naar Mumbai, Mexico Stad, en naar de zomervakantie van 2008.
Dìdi
Als filmkijker geboren in de jaren negentig heb ik lang naar de nostalgie van anderen moeten kijken. Films over de eighties, seventies, sixties, vol details die weinig indruk maken als je die decennia niet zelf hebt meegemaakt. Maar ik ben in de dertig nu, mensen van mijn leeftijd beginnen films te regisseren, en mijn jeugd is inmiddels lang genoeg geleden om er nostalgisch over te doen. Dìdi is geschreven en geregisseerd door Sean Wang, die een jaar jonger is dan ik, het gaat over een puberjongen in de zomervakantie van 2008, een zomervakantie waarin ik zelf ook een puberjongen was.
Wat doet een puberjongen in een coming of age-film? Hij verveelt zich, wordt verliefd, hij schaamt zich veel, hij stoort zich aan zijn lieve moeder, maakt ruzie met zijn zus, hij is op zoek naar wie hij wil zijn en voelt voortekenen dat hij en zijn vrienden uit elkaar zullen gaan groeien. Tot zover weinig nieuws onder de zomervakantiezon, maar het waren specifieke details die me raakten.
Chris zit op zijn slaapkamer achter de computer, via AOL te chatten met een meisje op wie hij een oogje heeft. Hij typt berichten, backspacet ze weer, vervangt ze voor nonchalantere woorden, hij twijfelt over een smiley. Wat is je lievelingsfilm, vraagt dat meisje. Chris surft naar haar MySpace-pagina, ziet dat ze daar een kopje met ‘favoriete films’ heeft staan. Hij stuurt haar willekeurig een van die titels terug. Ze is blij verrast maar ook verbaasd, het blijkt namelijk een mierzoete romantische film te zijn. Ik keek ernaar en dacht: zo deden wij dat inderdaad, in de zomervakantie van 2008.
De film is vrijwel volledig realistisch, maar ergens vlak na de helft begint opeens een gegrilde vis op het bord van Chris tegen hem te praten. Zo ging dat naar mijn herinnering niet in de zomervakantie van 2008, maar ik vond het een leuke verrassende keuze, om zo’n onaangekondigde magisch realistische uitspatting kort, klein en onbelangrijk te houden.
Chris heeft een camera waarmee hij rare grappige filmpjes maakt met zijn vrienden. Hij uploadt ze op YouTube, wat dan pas net bestaat en nog lang niet is wat ‘t nu is. De filmpjes zijn dom op een onschuldige manier, maar de schaamte van een puberjongen gaat diep en infecteert alles wat het aanraakt. Op een zwak moment verwijdert hij al die filmpjes voorgoed, niet alleen van het internet maar ook van zijn eigen computer. Ik vond het hartverscheurend, dat hij zo symbolisch een deel van zichzelf probeert te deleten, maar dat komt waarschijnlijk ook omdat ik zelf ook ooit rare grappige filmpjes heb gemaakt die ik ook voorgoed heb verwijderd. Het voelde heel echt, dat moment, ik denk dat Sean Wang het zelf ook ooit heeft gedaan, de film is misschien een poging om toch iets van die tijd terug te krijgen.
Dìdi is een zeer persoonlijke film, denk ik. Chris is net als Sean Wang Taiwanees-Amerikaans, de oma van Chris wordt gespeeld door Sean Wangs eigen oma. Er zullen daarom ongetwijfeld aspecten aan het verhaal zijn die mij zijn ontgaan, toch sprak de film tot mijn ziel. Al hoort daar bij nostalgische films dus ook een kanttekening bij: als je op het verkeerde moment geboren bent, zegt het je wellicht niets.
An urban allegory
Ik heb nog nooit een film van Alice Rohrwacher gezien die ik niet geweldig vond. Le Meraviglie, Lazzaro Felice, La Chimera, stuk voor stuk geweldig. Ze heeft zo duidelijk een eigen toon, een eigen tijdloze wereld met een vriendelijke, subtiele vorm van vervreemding.
Haar nieuwste werk is een korte film, in samenwerking met de Franse straatkunstenaar JR, en een stuk minder subtiel. Een groot deel van de film speelt zich namelijk af in stop motion-beelden in aanplakbiljetten op muren langs Parijse straten. Dat is misschien wel het paradoxale aan korte films: ze zijn korter dan de lange variant, maar bieden veel meer ruimte voor experiment.
Toch was het onmiskenbaar ‘een Rohrwacher’, als ik dat zomaar zo mag zeggen, en dat heeft te maken met iets dat me nu pas opviel: volgens mij is ze heel goed in casten. Josh O’Connor in La Chimera, Adriano Tardiolo in Lazzaro Felice en in deze film de piepjonge Naïm El Kaldaoui. Die toon waar ik het over had komt misschien wel deels bij hen vandaan. Het zou kunnen dat iemand het al gemunt heeft, anders wil ik dat bij dezen wel doen. De Rohrwacher-man: onschuldig, zachtaardig, verdwaald in een vreemde wereld.
Queer
Een vriend vertelde me dat hij naar Queer van Luca Guadagnino was geweest. ‘Had ik die maar kunnen zien toen ik een puber was,’ verzuchtte hij. Deze vriend is zelf queer, dus ik had wel een vermoeden waarom, maar voor ons gesprek verder kon gaan werden we onderbroken. We maakten dat gesprek vervolgens ook niet meer af, dus toen ben ik een paar dagen later zelf naar de film gegaan.
Queer speelt zich af in de jaren vijftig in Mexico Stad. Daniel Craig is William Lee, een wat oudere, alcoholistische, drugsverslaafde en, niet te vergeten, queer schrijver. De film gaat grofweg over zijn verhouding tot de jongere Eugene Allerton, een journalist, flaneur, van wie het minder duidelijk is of hij queer is, voor Lee in ieder geval. Het ingehouden verlangen, die verschillen in houding tussen generaties, ik maakte er mentale notities van. Als ik mijn vriend weer zou zien zou ik hem vragen wat hij had willen zien toen hij een puber was, via de film zouden we het over dingen kunnen hebben waar we het eigenlijk nooit over hebben.
Maar er begon zich wel een klein probleempje aan te dienen: ik vond het niet zo’n goede film. Ik voelde niet de warmte die Guadagnino’s Call me by your name wel had, en waar ik me dat Italiaanse platteland levendig herinner, zag dit Mexico Stad van de jaren vijftig er leeg en nep uit. Het was ook nep natuurlijk, het was een gebouwde set in Italië, maar het leek me niet de bedoeling dat ik dat zou merken.
Ik merkte ook dat het een boekverfilming was. Dat is op zich geen probleem, Call me by your name was ook een boek, maar soms zit je toch te kijken naar dingen waarvan je denkt: dit werkte waarschijnlijk beter op papier. Het probleem is misschien wel het centrale verlangen van hoofdpersoon Lee: telepathie, hij wil de ander begrijpen zonder te spreken. In een boek waarin je alleen de taal tot je beschikking hebt is dat lastig, vrijwel onmogelijk, maar in een film kunnen personages prima zwijgend door het leven gaan. Al wordt dat natuurlijk wel een beetje saai als er verder niet zoveel gebeurt.
Tegelijkertijd ben ik me ook wel bewust van de ironie: de hetero die zich beklaagt dat hij de film met de titel Queer niet echt ‘voelde’. Dus ik hield die aanmerkingen voor me toen ik mijn vriend weer sprak. Hij had er als puber wel iets aan kunnen hebben, zei hij, een man als Daniel Craig die een uitgesproken queer man speelt.
‘Vond jij het eigenlijk een goede film,’ vroeg hij meteen daarna aan mij. ‘Jawèèèl,’ zei ik. Ik hield me mompelend op de vlakte. ‘Echt?’ zei hij verbaasd. ‘Ik vond het eerste deel wel leuk, maar er kwam toch geen einde aan? Die film had wel vijf eindes! Ik had wel vijf momenten dat ik dacht: nu is het klaar. En dan ging het toch weer door!’
Maria
Ik trok de deur open en was verbaasd een bijna volle bioscoopzaal te zien. Het was het begin van de middag en ik keek naar tientallen grijze achterhoofden. Senioren en zzp’ers met nieuwsbrieven, samen bevolken wij de matineevoorstellingen, maar dit waren veel meer mensen dan normaal. Ik wist toen nog niets van Maria Callas, maar misschien kwamen zij wel voor haar.
Ik vind het leuk als regisseurs een ‘ding’ hebben. Pablo Larraíns ‘ding’ is een wereldberoemde vrouw die de regie over haar eigen verhaal probeert te nemen. In Jackie was dat Jackie Kennedy, in Spencer was het Princess Diana, in Maria is dat operazangeres Maria Callas.
Wat zijn films wat mij betreft interessanter maakt dan de gemiddelde biopic is precies die strijd om de regie. In Jackie rookt Jackie Kennedy een sigaret terwijl ze een journalist beveelt op te schrijven dat ze niet rookt. Ik vind het altijd vervelend als verhalen zich voordoen als de waarheid, in Larraíns films wordt duidelijk dat een verhaal altijd het gevolg is van keuzes: welk verhaal wil je vertellen? Welke verhaal willen deze vrouwen, over wie zoveel is gezegd, over zichzelf vertellen?
In Maria zegt Maria Callas tegen haar huishoudster dat ze de asbakken moet verstoppen voor als de filmploeg komt, maar hier gaat het spel met de waarheid nog een stap verder. Er is namelijk geen filmploeg, Maria Callas is aan het hallucineren, ze stopt zichzelf vol met verdovingsmiddelen. De blikken van de huishoudster naar de butler zeggen genoeg: het gaat niet goed met haar. Terwijl Maria haar levensverhaal vertelt aan een denkbeeldige filmploeg wordt duidelijk dat ze zich aan het einde van haar carrière juist wanhopig vastklampt aan het beeld dat anderen van haar hebben: dat van de weergaloze sopraan.
Gezien de ontelbare verhalen over het al dan niet goede zingen van Angelina Jolie, over de vocal coach die zij en Timothée Chalamet zouden delen, is het grappig te bedenken waar de film eigenlijk over gaat: Maria Callas zingt juist niet. Het lukt haar niet meer. Ze is doodsbang het niet meer te kunnen en gaat daaraan ten onder.
Ik leef zo, zegt haar zus tegen haar terwijl ze haar handen tegen haar hoofd houdt als oogkleppen. Maria moet de deur naar haar jeugdtrauma’s sluiten, adviseert zij. Maar dat kan niet, zegt Maria, door die deur komt de muziek binnen.
A complete unknown
Ik wist weinig Bob Dylan, ik kende de mannen die met hem dwepen en ik kende de karikatuur van James Austin Johnson, zoals in deze promo voor Saturday Night Live. Het was daarom grappig om te zien dat Johnson een klein rolletje had gekregen in deze film, al mocht hij hier natuurlijk geen Bob Dylan spelen, want dat deed Timothée Chalamet al. Zijn Dylan verschilt overigens niet eens zoveel van Johnsons karikatuur, de kern is namelijk hetzelfde: Bob Dylan is een eigenzinnig figuur die zich enigmatisch uitdrukt.
Waarschijnlijk is de film leuker als je meer met Bob Dylan hebt, of als je de tijd waarover de film gaat zelf nog kan herinneren, maar ook ik vond het een leuke film. Al is dat tegelijkertijd ook mijn grootste kritiek: het is te aangenaam allemaal.
Het gaat namelijk over de periode waarin Bob Dylan wereldberoemd werd in het folkgenre, om vervolgens zijn fans van zich te vervreemden door heel andere muziek te gaan maken. In de climax van de film blijft hij stoïcijns rock spelen terwijl tienduizenden fans ziedend worden dat hij niet gewoon zijn greatest hits afdraait. Als dat iets is om te bewonderen, en de hele film lijkt dat wel te impliceren, waarom strijkt de film zelf dan geen seconde tegen de haren in? Als je dit echt een Bob Dylan-film wil maken, zeg ik als iemand die voor deze film amper iets over hem wist, dan moet iedereen woedend naar buiten gaan en dan moet je al helemaal niet zo nadrukkelijk hengelen naar een Oscar.
The Brutalist
Mijn vriend Sybren heeft al zo lang als ik hem ken eigenlijk niets met films. Toch is hij de afgelopen tijd al meegegaan naar Megalopolis (die vond hij, in tegenstelling tot mij, goed) en Nosferatu (die vond hij, in tegenstelling tot mij, niet goed), en nu wilde hij zelfs mee naar The Brutalist. Hij wordt binnenkort namelijk vader van een tweeling, en hij denkt dat hij dan geen tijd meer heeft om naar 3,5 uur durende films over architecten te gaan.
In tegenstelling tot A complete unknown is The Brutalist wel gemaakt in de geest van zijn hoofdpersoon, het is net zo ambitieus en compromisloos als het bouwwerk waar Lazlo Toth de film lang naartoe werkt. Ik heb mensen weleens horen morren over de speelduur, maar als je de film ziet begrijp je dat het niet anders kan. De volle 3,5 uur had ik het gevoel te kijken naar een visie. De dingen waren er niet zomaar, maar omdat iemand had besloten dat ze er moesten zijn.
Hoe vaak word je nou nog weggeblazen? Sybren en ik liepen de grote zaal van EYE binnen precies toen de lampen werden gedimd. We gingen snel zitten op de eerste rij, en voor we het wisten was de film al begonnen. Het was misschien ook wel die houding, opkijkend naar dat enorme scherm vlak voor ons, maar ik zat daar vol ontzag. De eerste muziek was bombastisch en hard, de blazers kondigden aan: nu komt er toch een verhaal jongens. En dat verhaal kwam vervolgens ook.
Meer films zouden zoals The Brutalist moeten zijn, vind ik, al is het maar omdat er een pauze in zit. Soms ga ik met vrienden naar de bioscoop en spreek ik ze uiteindelijk toch nauwelijks, omdat we allebei te laat aankomen en het na de film vaak al laat is. Nu hadden Sybren en ik alle tijd om bij te praten, over alles wat we hadden gezien, over wat hij allemaal niet meer zal kunnen doen wanneer hij vader van een tweeling wordt. Toen we na afloop naar de pont fietsten had ik echt het gevoel dat we samen iets hadden meegemaakt, en we waren het voor het eerst ook eens over een film (we vonden ‘m allebei goed).
All we imagine as light
Ik eindigde februari zoals ik ‘m begon: door zonder enige voorkennis de bioscoop binnen te stappen. Waar mijn blinde vertrouwen eerst beloond werd met Dìdi, een film die zeer dicht bij me lag, kreeg ik nu Gouden Palm-winnaar All we imagine as light, een film die haast niet verder van mij af kon staan.
Het gaat over drie alleenstaande vrouwen in Mumbai. De een is haar man verloren, de ander is door hem verlaten, de derde heeft geen man, al sturen haar ouders haar wel foto’s van mannen, van wie zij willen dat ze met hen trouwt. De vorm was niet helemaal de mijne: slome subtiele slice of life, geen stuwend plot, weinig muziek, weinig verbeelding. Er zijn vast dagen te bedenken waarop ik me daarom was gaan vervelen, maar dit moest een goede dag zijn, want ik dacht: wat een leven, dat ik een bioscoop kan binnenstappen en zomaar een film kan kijken die niets voor mij is. Ik zat opeens even in Mumbai, in het leven van drie vrouwen, op maar een paar honderd meter van mijn huis.
Natuurlijk was de film ook wel een beetje voor mij, want universele thema’s zijn mij ook niet vreemd. All we imagine as light gaat over stad en platteland, over dromen en illusies, over jong zijn en je leven voor je hebben, over ouder worden en dingen hebben meegemaakt, over onrecht in de kapitalistische maatschappij.
Toch zette het me wel aan het denken over wat ik nou eigenlijk hoop te vinden in de bioscoop. Wil ik films die mij op het lijf geschreven zijn, het warme bad van 2008? Of moet ik juist meer zien dat niets voor mij is? Mijn voorzichtige conclusie is dat het een oneigenlijke tegenstelling is. Kan gewoon allebei.
Nou lezers, dat was het weer voor deze maand. Vanavond dus de Oscars, de belangrijkste filmavond van het jaar die ons leert waar het werkelijk om gaat: kunst is een wedstrijd en alleen winnaars zijn de moeite waard. Hebben jullie nog tips voor maart? Ik ben zelf benieuwd naar Nickel Boys en I’m Still Here, ook genomineerd voor Oscars maar (nog) niet te zien in Nederland. Nogmaals dank aan iedereen die me tips stuurde voor de afgelopen maand. Net als de vorige keer waren er veel mensen die zeiden dat ik de film ‘Jaws’ eens zou moeten bekijken. Dat lijkt mij nog steeds een heel leuk idee, maar ik ben er nog niet aan toegekomen.
PS.
Ik blijk slechts een handvol handshakes away te zijn van Daniel Craig. Een van de eerste mensen die je ziet in de film Queer is namelijk de Nederlandse Daan de Wit, die in zijn vrije tijd een van de beste vrienden is van het broertje van mijn vriendin. Een tijdje terug was hij te gast bij de talkshow Renze om erover te vertellen, met aan tafel onder andere Ruben Nicolai, Gijs Rademaker en Dilan Yesilgoz. Het had denk ik een interessant gesprek kunnen worden over de thematiek van Queer, of over de grappige manier waarop Daan in de film verzeild raakte, maar het ging eigenlijk de hele tijd over hoe je ‘Daniel Craig’ nou hoort uit te spreken. Is het nou Krek of Kreek?
Zonde, want ik denk dat we veel van Daan zouden kunnen leren. In een interview met nu.nl heeft hij het over het voordeel van onervarenheid: ‘Ik ben helemaal niet zo goed thuis in film, dus kende Daniel en Luca ook niet goed. Dat maakte het makkelijker om niet starstruck te zijn. Het is ook niet zo dat ik er al jaren van droomde om acteur te worden, dus als ik het niet goed had gedaan, was dat ook oké.’
Fijne editie weer.